De commandantswoning (praetorium) in het kamp op het Kops Plateau in Nijmegen
De reconstructies die Kees Peterse maakte van de commandantswoning in Nijmegen laten zien hoe het wooncomfort van de Romeinse legertop hier zoveel mogelijk beantwoordde aan dat van de elite in Italië. De ruime privé verblijven van de bevelhebbers aan een binnentuin zijn in het omvangrijke gebouw gescheiden van de werkruimtes en dienstvertrekken.
Links: schematische plattegrond van het kamp op het Kops Plateau in Nijmegen, met de commandantswoning (1) en het vermoedelijke hoofdkwartier (2).
Rechts: plattegrond van het noordoostelijke deel van het kamp, met het wegennet in grijs en de commandantswoning in het blauwe vlak.
In een Romeins legerkamp had de commandant van de eenheid de beschikking over een ruim verblijf, meestal dicht bij het hoofdkwartier. Naast woonruimte voor hemzelf en zijn vrouw en kinderen waren daarin ook werkvertrekken en ontvangstruimtes ingericht. De oudste voorbeelden van commandantswoningen dateren uit de legerkampen die de Romeinen rond het begin van de jaartelling tijdens de Germaanse oorlogen in onze streken hebben aangelegd. Hoewel uitgevoerd in houtbouw vertonen ze alle kenmerken van de luxe woonarchitectuur in steen uit diezelfde tijd in Italië.
Blootgelegde sporen van de commandantswoning tijdens de opgraving in 1990. Links vooraan het atrium met waterbassin (9). Foto’s Rijksdienst voor het Oudheidkundig Bodemonderzoek.
Schets van de lengtedoorsnede (oost-west, blik naar het zuiden) door de commandantswoning in de herziene reconstructie. Tekening Kees Peterse.
Reconstructie
In opdracht van Museum Het Valkhof in Nijmegen heeft Kees Peterse in 1997-1998 een reconstructie gemaakt van de commandantswoning. In het museum is de reconstructie gepresenteerd in de vorm van een maquette en een reeks computerstills. In 2008 heeft hij de reconstructie op onderdelen gewijzigd. De herziene versie is gepresenteerd in de vorm van een nieuwe reeks computerstills en van een computeranimatie.
Zoals alle andere gebouwen in het kamp was de commandantswoning opgetrokken in houten vakwerk. De wanden, circa 20 cm dik, bestonden uit een raamwerk van balken waarvan de tussenruimten waren gevuld met vlechtwerk dat was bestreken met leem. Over het geheel werd een pleisterlaag van kalk aangebracht, waardoor de vakwerkstructuur niet meer zichtbaar was. Ook de vloeren en de dakpannen waren van hout.
Links: gereconstrueerde plattegrond van de commandantswoning met nummering van alle ruimtes en vertrekken. Tekening Marla Smith.
Het gebouw meet 32,7 bij 61,9 meter en telt bijna 50 ruimtes en vertrekken. Die zijn verdeeld over twee vleugels aan weerszijden van een binnenhof, die aan drie zijden door een zuilengang (35) wordt omsloten. In de plattegrond van de westelijke vleugel zijn drie ruimtelijk gescheiden eenheden herkenbaar, die waarschijnlijk ook functioneel van elkaar verschilden. De grootste eenheid wordt gevormd door de vertrekken 1-24. Door een smalle gang (25) wordt deze gescheiden van twee kleinere eenheden, 27-31 en 32-34, met daartussen eveneens een gangetje (26). De oostelijke vleugel vormt in het gebouw een vierde, zelfstandige eenheid (36-49).
In de plattegrond vallen twee centrale ruimtes op die kenmerkend zijn voor het Romeinse woonhuis.
* Het vrijwel vierkante atrium (9) in de westelijke vleugel, met vier zuilen om een ondiep bassin voor de opvang van regenwater dat door een opening in het naar binnen hellende dak naar binnen viel. In het traditionele Romeinse woonhuis vormde het atrium de centrale verkeersruimte, grenzend aan de ingang, van waaruit alle andere vertrekken bereikbaar waren.
* Het peristylium (35) tussen de twee vleugels. Het peristylium was een door zuilengangen omgeven binnentuin, die behoorde tot het privé domein van de bewoners. Hieraan lagen vaak de mooiste woonvertrekken van het huis.
Voor- en achteraanzicht van de commandantswoning in de reconstructie uit 1998. Computerstills Marla Smith.
Kees Peterse interpreteerde de eenheid rondom het atrium (1-24) als het representatieve deel van de commandantswoning, met de entree in de voorgevel (1) en aansluitend vooral werk- en dienstvertrekken. De grote ruimte achterin (24), geopend naar de zuilengang langs de achtergevel en met uitzicht over de vlakte van Waal en Rijn, zou bestemd zijn geweest voor ontvangsten en diners.
Ook de kleine groep vertrekken 32-34 rekende Kees Peterse tot de dienstruimtes. In de twee resterende eenheden in het gebouw herkende hij de woonverblijven van de kampcommandant (27-31) en van hooggeplaatste personen, met name de legerleider (36-49).
De beide woonverblijven bevatten ieder een groot vertrek met twee rijen van drie zuilen langs de lange wanden en een circa 1 meter diepe kelder in het midden (27 en 42). Mede door hun ligging aan het peristylium zijn ze vergelijkbaar met luxe woonvertrekken in de villa- en huisarchitectuur in het centrum van het Romeinse rijk. Kenmerkend is de grotere afstand tussen de zuilen in de zuilengang voor deze vertrekken, die een ongehinderde blik toeliet in het peristylium en de daarin aangelegde tuin. Deze woonvertrekken werden vaak gecombineerd met een eetvertrek, hier te herkennen in de ruimtes 31 en 40, die eveneens naar het peristylium waren geopend. Een dergelijke combinatie van vertrekken is bijvoorbeeld ook in de villa van Mook-Plasmolen terug te vinden.
Blik in het peristylium in de reconstructies van 1998 (links) en 2008 (rechts). Computerstills Marla Smith (links) en Gerard Jonker (rechts).
Bij de reconstructie van de opstand is de hoogte van de houten zuilen in atrium en peristylium en daarmee van de laagste dakrand bepaald op 3 meter. In zijn eerste reconstructie heeft Kees Peterse de in de plattegrond herkenbare scheiding tussen de vier bouwkundige eenheden, die in de plattegrond herkenbaar is, in het dakenplan laten terugkeren. De nokhoogte van de daarop geprojecteerde zadeldaken komt uit op 7,5 meter. De belangrijke vertrekken 24, 27 en 42 zijn in het exterieur geaccentueerd met een zadeldak in de lengterichting, haaks op het zadeldak boven de rest van de vertrekken waarmee ze samen een eenheid vormen.
Aanzicht van de commandantswoning vanuit het oosten in de reconstructie van 1998. Computerstill Marla Smith.
In de herziene reconstructie is het dakenplan vereenvoudigd. De oostelijke vleugel heeft een schilddak gekregen en boven de westelijke vleugel is een U-vormig schilddak geprojecteerd dat het lager gelegen dak boven het atrium en de zijdelings aangrenzende vertrekken omsluit. Alleen vertrek 24 heeft in het midden van de noordgevel van de westelijke vleugel nog een zadeldak met bijbehorend gevelveld, haaks op de noklijn van het schilddak. De vertrekken 27 en 42 hebben nog wel een vergelijkbaar accent, maar nu op een lager niveau in het lessenaarsdak van de zuilengang.
Tegelijkertijd heeft het gebouw in de nieuwe reconstructie een monumentaler aanzien gekregen. In de eerste plaats zijn de beide vleugels hoger geworden, met een nokhoogte van circa 9 meter (30 Romeinse voet). In het daardoor uniformere gevelbeeld zijn nu ook op een hoger niveau vensters opgenomen, terwijl een cordonlijst, die rondom over de gevels doorloopt, een verdiepingsvloer suggereert. Alle toegangsdeuren zijn voorzien van een omlijsting en boven de hoofdingang is ten slotte een fronton aangebracht.
Aanzicht van de commandantswoning vanuit het westen in de reconstructie van 2008. Computerstill Gerard Jonker.
Achteraanzicht van de commandantswoning in de reconstructie van 2008. Computerstill Gerard Jonker.
Verder lezen
A. Koster, K. Peterse & L. Swinkels 2002, Romeins Nijmegen boven het maaiveld. Reconstructies van verdwenen architectuur, Nijmegen, 8-19.
H. van Enckevort, & K. Peterse, Kaiserlicher Luxus im Militärlager, Archäologie in Deutschland 2004, nr. 2, 58-63.
K. Peterse, Luxury living in the praetorium on the Kops Plateau in Nijmegen: Quotations of mediterranean principles in Roman provincial architecture, BABesch 80, 2005, 163-198. [PDF]
K. Peterse, Romeinse architectuur, in: W. Willems e.a. (red.), Nijmegen. Geschiedenis van de oudste stad van Nederland, 1, Prehistorie en oudheid, Wormer 2005, 258-270 (hier: 260-262).
K. Peterse, Roman architecture, in: W.J.H. Willems & H. van Enckevort (eds.), Ulpia Noviomagus. The Batavian capital at the imperial frontier, Portsmouth, Rhode Island 2009 (Journal of Roman Archaeology, Supplementary Series 73), 172-178 (hier: 173-174).
Klik hier om terug te keren naar de reconstructies houtbouw